Oorsprong van de Ragdoll

De eerste Ragdolls werden in de jaren 60 in Californië gefokt. De exacte geschiedenis is onduidelijk, maar wat zeker is, is dat Ann Baker en haar buurvrouw Merle Pennels aan de wieg van de Ragdoll stonden.

Merle Pennels had een Angora-achtige witte kat, Josephine. Josephine was een echte buitenkat en kreeg verschillende nestjes met altijd halfwilde kittens. Na een ernstig ongeluk werd Josephine er in de dierenkliniek van de Universiteit van Californië weer bovenop geholpen en kreeg ze nog een nestje. Deze keer met zeer rustige, lieve en speelse kittens.

Ann Bakers’ interesse was gewekt. Ze had allerlei wilde theorieën over de gedragsverandering bij de katten, en besloot met de kittens en moederpoes Josephine te gaan fokken. Josephine werd zo de oermoeder van alle Ragdolls. Omdat de katten zo’n volgzaam karakter hadden en volledig slap in de armen werden als je ze optilde, besloot Ann Baker het nieuwe ras ‘Ragdoll’ te noemen. Engels voor lappenpop.

Een van de katten in haar fokprogramma, was een zoon van Josephine. Deze kater noemde ze Daddy Warbucks. Hij had de witte pootjes die typerend zijn voor de ‘mitted’ variant van de Ragdoll.

Ann Baker had haar eigen speciale fokmethode die uiteindelijk leidde tot de verschillende typen Ragdolls met de klassieke kleuren ‘seal’, ‘blue’, ‘chocolate’ en ‘lilac’. In 1975 ontwikkelden Denny en Laura Dayton het ras verder, om het erkend te krijgen door de grootste raskattenregisters in de V.S.